Op 1 april 2025 heeft de rechtbank Amsterdam een uitspraak gedaan in een zaak tussen een verhuurder van een woonruimte in Amsterdam en de huurder. Baart Legal trad op voor de verhuurder. De zaak draaide om het ter beschikking stellen van een woonruimte door een vader aan een studerende dochter. In de huurovereenkomst stond dat de huurder (vader) zijn hoofdverblijf in de woning moest hebben. De verhuurder vermoedde dat de huurder ergens anders woonde en liet onderzoek doen. Daar kwam uit dat de huurder slechts sporadisch in de woning aanwezig was.
Belangrijke overwegingen van de rechtbank
De kantonrechter heeft geoordeeld dat:
- Er geen sprake is van onderhuur omdat er sprake is van een gezinssituatie;
- De huurder moet zijn hoofverblijf in de woning hebben omdat dat in het huurcontract staat;
- De verhuurder moet bewijzen dat de huurder zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft;
- De huurder heeft in dit geval een verzwaarde motiveringsplicht omdat hij stelt dat hij zijn hoofdverblijf wel in de woning heeft. De huurder heeft de stellingen van de verhuurder onvoldoende betwist.
- De huurder heeft, ondanks herhaald verzoek van de verhuurder, niet de gevraagde bankafschriften laten zien aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de huurder zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
Gevolgen voor de verhuurder
De kantonrechter heeft beslist dat:
- De huurovereenkomst wordt ontbonden;
- De huurder de woning binnen dertig dagen moet ontruimen.
Conclusie
Deze uitspraak benadrukt het belang voor verhuurders om in de huurovereenkomst te zetten dat de huurder zijn hoofdverblijf in de woning moet houden en in het geval van een procedure ook de nadruk te leggen op de motiveringsplicht van de huurder.